Hieronder vind je de zeer sterk gereduceerde samenvatting van deel 1 uit het boek. Dit deel behandelt met meer diepgang de 6 minitheorieën die ingebed zitten in de zelfdeterminatietheorie (SDT).
1. Cognitieve evaluatie theorie (CET): de kiem die SDT blijvend laat groeien
CET geeft aan dat alle omgevingsgebeurtenissen variëren in hoe controlerend, informatief en motiverend mensen ze zien. CET stelt 2 aannames: (1) iedereen is van nature geneigd om intrinsiek gemotiveerd te zijn en (2) om die intrinsieke motivatie te ervaren en te behouden, zijn bepaalde soorten ervaringen nodig. Dit is de bevrediging van de drie psychologische basisbehoeften:
Alle omgevingscondities die intrinsieke motivatie ondersteunen voldoen aan de psychologische behoeften van de ontvanger. Functionele betekenis verwijst naar de betekenis of interpretatie die de persoon toekent aan de omgevingsgebeurtenis, sociale context of intrapersoonlijke ervaring waaraan hij wordt blootgesteld. Het concept van functionele significantie staat zo centraal in CET dat het de naam verklaart, 'cognitieve evaluatie' is immers synoniem met 'functionele significantie'.
CET belicht twee motiverende fenomenen, de intrinsieke motivatie en de psychologische behoefte. Het biedt beoefenaars een middel om te voorspellen hoe het aanbieden van een externe gebeurtenis waarschijnlijk de intrinsieke motivatie van de ontvanger zal beïnvloeden. Vrijwel elk evenement kan worden aangeboden zodat de ontvanger het zal ervaren als controlerend en ondermijnend, als autonomie ondersteunend en verrijkend, of als amotiverend en ontmoedigend.
Autonomieondersteuning dient 2 doelen. Via het verrijken van de 3 psychologische basisbehoeften zal het de intrinsieke motivatie ondersteunen alsook het internaliseren van externe regelgeving. Het heeft vooral betrekking op autonomietevredenheid terwijl structuur eerder gelinkt is aan competentiebevrediging. De verlatingsstijl duidt op de frustratie van competentie door het gebrek aan hulp, assistentie en stapsgewijze begeleiding. Vanuit toepassingsperspectief: om de behoeftetevredenheid en het effectieve functioneren van mensen te vergroten, moeten leiders zich vooral richten op hoe autonomie ondersteunend ze zijn. Om de behoeftefrustratie en het onaangepast functioneren van mensen te verminderen, moeten leiders zich vooral concentreren op hoe controlerend ze zijn.
2. Organische integratietheorie (OIT): een theorie van regulerende stijlen, internalisatie, integratie en menselijk functioneren in de samenleving
Waarom doen we wat we doen? Gedrag kan gebeuren om verschillende redenen. De innerlijke toestanden die het gevolg zijn van de interacties van motieven zijn wat ons gedrag activeert, energie geeft en reguleert. Drie algemene categorieën:
Volgens OIT hebben mensen een inherente neiging om sociale praktijken te assimileren in zelfregulatie, dus ze leren van anderen hoe ze hun gedrag kunnen reguleren. Het proces van internalisering wordt beïnvloed door verschillende kanalen van sociale interactie. Maar niet alle socialiserende contexten zijn even goed in het bevorderen van internalisatie. Ook interpersoonlijk gedrag kan direct van invloed zijn op internalisatie. De omgevingen en relaties dienen de drie psychologische basisbehoeften te ondersteunen om het welzijn te bevorderen en te zorgen voor een betere internalisatie. Volgens OIT kunnen de gedragsregels langs een continuüm van zelfbeschikking worden geplaatst, in volgorde van minst tot meest zelfbepalend: niet-regulerend (amotivatie) / externe regulatie, geïntrojecteerde regulatie, geïdentificeerde regulatie en geïntegreerde regulering (vier vormen van externe motivatie) / intrinsieke regulatie (intrinsieke motivatie).
Bij geïntrojecteerde regulatie heeft een beperkte internalisatie plaatsgevonden en dus niet volledig extern, maar wordt gereguleerd door interne druk, om schuldgevoelens te vermijden of om de eigenwaarde te vergroten. Geïdentificeerde regulatie verwijst naar gedrag dat wordt uitgevoerd omdat het wordt gewaardeerd of als persoonlijk belangrijk beschouwd. Het is de meest geïnternaliseerde vorm van extrinsieke motivatie en treedt op wanneer persoonlijk onderschreven gedrag coherent is met andere dimensies van het zelf. Het vertoont overeenkomsten met de intrinsieke motivatie. Onderzoek vond bewijs voor de rol van internalisatie bij het voorspellen van positieve uitkomsten, in die zin dat externe en geïntrojecteerde regulaties geassocieerd zijn met negatieve uitkomsten, want zodra de externe bron van motivatie wordt verwijderd, stopt het gedrag of wordt het zonder doel voortgezet. Activiteiten en praktijken die behoefte-vervullend zijn, zijn gemakkelijker volledig te internaliseren.
Hoewel het logisch is om te geloven dat sociale contexten van invloed zijn op de motivatie van mensen, kan iemands motivatie ook een effect hebben op sociale contexten. Dit treft men ook aan in de wederkerigheid van interpersoonlijke gedrag (leraar/coach versus leerling/atleet).
Individuen met een autonome motivatie passen hun gedrag aan wanneer ze worden geconfronteerd met dissonantie. Individuen met een gecontroleerde motivatie veranderen hun gedrag alleen wanneer de ego-betrokken structuren worden bedreigd of wanneer externe regulatie aanwezig is.
3. Psychologische basisbehoeften theorie (BPNT): een conceptuele en empirische beoordeling van de belangrijkste criteria
Basic Psychological Needs Theory (BPNT) definieert psychologische basisbehoeften als psychologische voedingsstoffen die essentieel zijn voor de aanpassing, het welzijn en de psychologische groei van individuen. Autonomie verwijst naar de ervaring van wil, bereidheid en authenticiteit in iemands acties, gedachten en gevoelens. Autonomie weerspiegelt integriteit, omdat men 'in eenheid' is met betrekking tot zijn doelen en acties. Verbondenheid duidt op de ervaring van warmte, binding en zorg, vooral bij belangrijke anderen. Competentie betreft de ervaring van effectiviteit en beheersing.
De 9 criteria van een basisbehoefte binnen BPNT: essentieel, psychologisch, pervasief (alomtegenwoordig/doordringend), universeel, inherent, duidelijk & inhoud specifiek, richtinggevend en verklarend.
Basisbehoeften zijn vastgesteld als een kritisch mechanisme dat ten grondslag ligt aan de heilzame effecten van mindfulness, intrinsieke levensdoelen en optimisme en de nadelige effecten van zelfkritisch perfectionisme, onderdrukkende emotieregulatie, afhankelijkheid en narcisme.
4. Causaliteitsoriëntatietheorie (COT): de vergeten minitheorie van SDT
Causaliteitsoriëntaties weerspiegelen karakteristieke aanpassingen die over het algemeen aangeven hoeveel een individu zich zal oriënteren op motiverende signalen in zijn omgeving. De autonomieoriëntatie beschrijft de mate waarin gedrag wordt geïnitieerd en gereguleerd door keuzes die gebaseerd zijn op het bewustzijn van iemands behoeften en geïntegreerde doelen. De gecontroleerde oriëntatie beschrijft de mate waarin gedrag wordt geïnitieerd en gereguleerd door controles in de omgeving, zoals beloningsstructuren, of door intern controlerende imperatieven die aangeven hoe men zich "zou moeten" of "moet" gedragen. De onpersoonlijke oriëntatie beschrijft een algemene neiging om intentionaliteit, initiatief of gevoel van controle te missen.
Autonomieoriëntatie en autonome motivatie zijn stabiele voorspellers van positieve gezondheids-resultaten omdat ze de integratie en internalisering weergeven. Integratie kenmerkt het autonoom functioneren en komt voort uit het bewust zijn van de eigen emoties, behoeften en persoonlijkheid. Individuen die autonomer zijn, hebben meer kans om zowel de positieve als de negatieve aspecten van zichzelf te accepteren, zijn evenwichtiger in het nemen van verantwoordelijkheid voor zowel mislukkingen als successen en zorgen voor frequentere, open, zinvolle interpersoonlijke ervaringen.
Resultaten van studies geven aan dat alle drie de causaliteitsoriëntaties verschilden van, maar verband hielden met de Big Five-kenmerken: autonomie werd positief geassocieerd met openheid voor ervaringen, extraversie en vriendelijkheid; gecontroleerde oriëntatie werd negatief geassocieerd met vriendelijkheid en openheid voor ervaring. De onpersoonlijke oriëntatie werd geassocieerd met neuroticisme en lage extraversie.
5. Oorzaken, kosten en kanttekeningen: reflecties en toekomstige richtingen voor de doel-inhoudtheorie (GCT)
Intrinsieke aspiraties voldoen inherent aan psychologische basisbehoeften en versterken het welzijn terwijl extrinsieke aspiraties niet direct behoeften bevredigen maar deze soms zelfs actief frustreren waardoor het welzijn in gevaar komt. GCT beschrijft hoe de levensaspiraties van mensen variëren in de mate waarin ze intrinsiek of extrinsiek georiënteerd zijn en laten zien dat intrinsieke aspiraties doorgaans beter zijn in het vervullen van de basisbehoeften en dus van het welzijn.
Meta-analyse van de effecten van materialisme wees uit dat een slechte bevrediging van elk van de drie psychologische basisbehoeften gedeeltelijk verantwoordelijk was voor het negatieve verband tussen extrinsiek streven en welzijn. In longitudinaal onderzoek hadden intrinsieke en extrinsieke aspiraties evenveel kans om hun doelen te bereiken, maar alleen het bereiken van intrinsieke doelen leidde tot winst in welzijn. Verder leidt het boeken van vooruitgang op intrinsieke doelen tot meer enthousiasme voor het doel. Samen zijn de bevrediging van de psychologische basisbehoefte en de autonome motivatie verantwoordelijk voor het positieve verband tussen intrinsiek streven en welzijn.
We weten relatief weinig over hoe aspiratieoriëntaties ontstaan en doorheen de tijd worden gevormd. Sociale omgevingen spelen een rol. Effectieve communicatie van waarden en doelen omvat meer dan alleen het overbrengen van inhoud. Door de daad bij het woord te voegen, kunnen anderen de ware waarde van het doel of de waarde observeren en het dus autonoom voor zichzelf selecteren. De socialiserende impact van ouders en verzorgers is groots, maar het zou verkeerd zijn om hen te zien als de enige plaats van informatie over waarden en doelen. Waarden die in andere situaties worden gecommuniceerd, bepalen ook de oriëntaties van individuen op levensdoelen. SDT stelt dat onder de juiste omstandigheden waarden niet alleen worden overgedragen aan maar idealiter voortkomen uit individuen, in een proces dat waardecreatie wordt genoemd.
6. Relatie motivatie theorie (RMT)
Hoewel oorspronkelijk de nadruk lag op individueel welzijn, is SDT ook een theorie van optimale ontwikkeling en optimaal functioneren. De zesde minitheorie, de relatie motivatie theorie, gaat dieper in op de wederzijdse rol van hechte relaties bij het ondersteunen van zelfontplooiing en hoe motivatie de ontwikkeling van bloeiende hechte relaties kan ondersteunen. Een belangrijke stelling van RMT is namelijk dat autonome motivatie bijdraagt aan de tevredenheid en het psychologisch welzijn van beide partners. Onderzoek suggereert dat zelfbepaalde motivatie belangrijk is voor het begrijpen van de ontwikkeling en het onderhouden van optimale relaties, waardoor positieve resultaten voor zowel zichzelf als de partner worden bevorderd.
Twee gesuggereerde mogelijke mechanismen tussen zelfbepaalde motivatie en optimale relatieontwikkeling:
Van de drie behoeften is de vervulling van verbondenheid de sterkste voorspeller van indicatoren voor de kwaliteit van relaties, zoals tevredenheid, nabijheid en betrokkenheid, hoewel autonomie en competentie ook een belangrijke en unieke rol spelen bij het voorspellen van deze indicatoren.
Een belangrijke stelling in RMT is dat hoe groter de wederkerigheid in autonomieondersteuning, hoe groter de relatietevredenheid, gehechtheidsveiligheid en welzijn van partners. Deze autonomieondersteuning faciliteert tevens authenticiteit en zelfexpressie.
In relatie-afhankelijke eigenwaarde is iemands gevoel van eigenwaarde nauw verbonden met iemands succes of falen in iemands romantische relatie. Relatie-afhankelijke eigenwaarde zou gedeeltelijk voortkomen uit een gebrek aan autonomie en persoonlijke goedkeuring van de betrokkenheid bij de relatie, een gebrek aan het gevoel competent te zijn in de relatie en een gebrek aan het gevoel echt gevalideerd, verzorgd en begrepen te worden door de partner. Wanneer deze drie basisbehoeften worden gefrustreerd, wordt men defensief in relatie-interacties en wordt het gevoel van eigenwaarde bedreigd door negatieve evaluatie en feedback. Tenslotte, wanneer basisbehoeften tegen elkaar worden opgezet, leidt dit tot een slechtere kwaliteit van de relatie en het welzijn.
SDT's perspectief op zelfbepaalde motivatie voor gedrag, wederzijdse psychologische basisbehoeftevervulling en het belang van echte zelfbetrokkenheid kan worden geïntegreerd met een aantal andere relatietheorieën, -concepten en -mechanismen waarvan is aangetoond dat ze bevredigende, duurzame, hechte relaties bevorderen. Het gaat dan met name over de hechtingstheorie, het interpersoonlijk procesmodel van intimiteit, de zelf-expansie theorie, de theorie van onderlinge afhankelijkheid, het investeringsmodel en het ideaal standaarden model.
The Oxford handbook of Self-Detemination Theory, Richard M. Ryan (ed), Oxford Library of Psychology, Oxford University Press 2023, ISBN 9780197600047